Adolphe Sax vond de saxofoon uit in 1846. Hij creëerde het instrument in verschillende maten, waaronder de sopraan-, alt-, tenor- en baritonsaxofoon, en diende tussen 1846 en 1849 patenten in voor elk van hen. De altsaxofoon, gestemd in Es, was het tweede lid van de saxofoonfamilie die Adolphe Sax creëerde. Sindsdien zijn het basisontwerp en de constructie van de altsaxofoon relatief onveranderd gebleven.
Wijzigingen aan de altsaxofoon
Er zijn echter door de jaren heen enkele verbeteringen en aanpassingen aan de altsaxofoon aangebracht. Deze omvatten:
- De toevoeging van een toonsoort voor de hoge Fis, die oorspronkelijk niet op het instrument aanwezig was.
- De ontwikkeling van nieuwe vingerzettingstechnieken, zoals de "alternatieve vingerzettingen" voor bepaalde noten, die een grotere flexibiliteit en controle mogelijk maken bij het bespelen van het instrument.
- De introductie van nieuwe materialen en productietechnieken, zoals het gebruik van verschillende soorten metaallegeringen en verbeterde sleutelmechanismen, die de duurzaamheid en bespeelbaarheid van de altsaxofoon hebben verbeterd.
- De ontwikkeling van verschillende saxofoonmondstukken, met verschillende kamergroottes, tipopeningen en tegenoverliggende lengtes, waardoor spelers het geluid van hun instrument kunnen aanpassen en aanpassen aan verschillende muziekgenres.
Deze verbeteringen hebben van de altsaxofoon een veelzijdiger en expressiever instrument gemaakt, wat heeft bijgedragen aan het wijdverbreide gebruik ervan in een verscheidenheid aan muziekstijlen, waaronder jazz, klassieke muziek en populaire muziek.