1) Resonantie: De grootte van een object kan de resonantiefrequentie beïnvloeden. Resonantiefrequentie is de frequentie waarbij een object het gemakkelijkst trilt. Wanneer een object wordt geraakt of verstoord, trilt het op zijn resonantiefrequentie. Hoe groter het object, hoe lager de resonantiefrequentie. Dit komt omdat grotere objecten meer massa hebben en er meer energie nodig is om een massiever object te laten trillen.
2) Toonhoogte: De toonhoogte van een geluid wordt bepaald door de frequentie ervan. Hoe groter het object, hoe lager de frequentie van het geluid en dus hoe lager de toonhoogte.
3) Klankkleur: Het timbre van een klank wordt bepaald door de boventonen. Boventonen zijn de hogere frequenties die naast de grondfrequentie in een geluid aanwezig zijn. De grootte van een object kan het aantal en de intensiteit van de boventonen beïnvloeden. Grotere objecten hebben doorgaans meer boventonen, waardoor ze een rijker en voller geluid krijgen.
Over het algemeen produceren grotere objecten dus lagere tonen met een rijker timbre dan kleinere objecten.