In een weide vol bloemen,
Ontelbare uren zoemen rond,
Er is een hommel, zo druk,
Hoog vliegen, nooit duizelig.
(Koor)
Hommel, hommel,
Altijd aan het werk, zie je niet?
Nectar nippen, stuifmeel verspreiden,
De natuur helpen, wat een nobele roeping.
(Vers 2)
Met zijn donzige zwart-gele vacht,
De hommel is een vrolijke praalwagen,
Dansend door de lucht met gratie,
Elke plek bestuiven.
(Koor)
Hommel, hommel,
Altijd aan het werk, zie je niet?
Nectar nippen, stuifmeel verspreiden,
De natuur helpen, wat een nobele roeping.
(Brug)
Zonder de toewijding van de hommel,
De wereld zou met verwoesting te maken krijgen,
Dus laten we hun bijdrage waarderen,
En toon hen onze waardering.
(Koor)
Hommel, hommel,
Altijd aan het werk, zie je niet?
Nectar nippen, stuifmeel verspreiden,
De natuur helpen, wat een nobele roeping.