(Vers 1)
In een grot, diep en uitgestrekt,
Ligt een wezen uit het verleden,
Ontwaakt uit de omhelzing van de slaap,
Om het meedogenloze tempo van de wereld het hoofd te bieden.
(Koor)
Bewoner van de grot,
Opkomend uit het schaduwgraf,
Met ogen die zich aanpassen aan het licht,
Vanavond begint een nieuw hoofdstuk.
(Vers 2)
Door het labyrintische doolhof,
Het wezen zoekt vergeten dagen,
Geleid door lang onderdrukte instincten,
Een ontdekkingsreis begint, gezegend.
(Koor)
Bewoner van de grot,
Opkomend uit het schaduwgraf,
Met ogen die zich aanpassen aan het licht,
Vanavond begint een nieuw hoofdstuk.
(Brug)
Herinneringen ontwaken, dromen ontvouwen zich,
Terwijl verhalen uit het verleden opnieuw worden verteld,
Gefluister van oude wijsheid stijgt op,
Het verlichten van donkere luchten.
(Vers 3)
Vanuit de stilte van de underground,
De stem van het wezen zal weerklinken,
Een bewijs van de overlevingskracht,
Een symbool van hoop in de eeuwige nacht.
(Koor)
Bewoner van de grot,
Opkomend uit het schaduwgraf,
Met ogen die zich aanpassen aan het licht,
Vanavond begint een nieuw hoofdstuk.
(Outro)
In de omhelzing van de grot vonden ze:
Een kracht die geen grenzen kende,
Vanuit de diepte, een helder baken,
Bewoner van de grot brengt eeuwig licht.