In het diepst van mijn ziel ligt een geheim,
Een hart met een geest die tart.
Het klopt op een ritme, zo wild en vrij,
Alsof het een leven heeft, anders dan ik.
(Koor)
Mijn hart heeft een eigen wil,
Een kracht die zo krachtig is dat hij bijna gegroeid is.
Het fluistert verlangens, dromen zo stoutmoedig,
Een kompas dat leidt als ik het koud heb.
(Vers 2)
Door de zachte aanraking van de liefde steeg het naar hoogten,
Gekoesterd in de warmte van maanverlichte nachten.
Maar toen de tranen vielen, voelde het de pijn,
Pijn en verlangen, als een eindeloze regen.
(Koor)
Mijn hart heeft een eigen wil,
Een kracht die zo krachtig is dat hij bijna gegroeid is.
Het fluistert verlangens, dromen zo stoutmoedig,
Een kompas dat leidt als ik het koud heb.
(Brug)
Soms heb ik moeite om het te begrijpen,
De ingewikkelde manieren die mijn hart verlangt.
Het verlangt naar verbindingen, diep en waar,
In een wereld waar vluchtige momenten ontstaan.
(Vers 3)
Door beproevingen en triomfen bezwijkt het nooit,
Een vuur daarbinnen blijft zich ontwikkelen.
Het danst op het ritme van mijn ziel,
Een symfonie die alleen ik kan beheersen.
(Koor)
Mijn hart heeft een eigen wil,
Een kracht die zo krachtig is dat hij bijna gegroeid is.
Het fluistert verlangens, dromen zo stoutmoedig,
Een kompas dat leidt als ik het koud heb.
(Outro)
Dus ik omarm dit ritme, deze goddelijke symfonie,
Mijn hart laten leiden, zijn stem verstrengeld.
Want in zijn wijsheid schuilt een waarheid die zo zeldzaam is,
Een verbinding met het leven die niet te vergelijken is.