Ver over de mistige bergen koud
Naar diepe kerkers en oude grotten
We moeten weg voordat de dag aanbreekt
Om ons bleke betoverde goud te zoeken
De dwergen van weleer spraken machtige spreuken uit
Terwijl hamers vielen als rinkelende klokken
Op plaatsen diep, waar donkere dingen slapen
In holle hallen onder de heuvels
Voor oude koning en elfenheer
Daar is menig glanzende gouden schat
Ze vormden en bewerkten, en het licht vingen ze op
Om zich te verstoppen in de bergen, donker en koud
Voordat de dag aanbreekt, moeten we weg
Om ons bleke betoverde goud te zoeken