(Vers 1)
In de antifonale dekzaal,
Waar de grote golven stijgen en dalen,
Er is een matrozenjongen,
Met zijn hart zo verdrietig,
En zijn ogen zo vol tranen.
(Koor)
Oh, antifonale dekhal,
Waar de echo's klinken,
En de meeuwen zingen:
En de matrozenjongen,
Met zijn hart zo verdrietig,
Dromen van thuis.
(Vers 2)
Hij denkt aan zijn moeder,
En zijn vader ook,
En zijn zusje Sue,
En hij vraagt zich af of ze weten,
Dat hij verdwaald is op zee,
En hij zal ze nooit meer zien.
(Koor)
Oh, antifonale dekhal,
Waar de echo's klinken,
En de meeuwen zingen:
En de matrozenjongen,
Met zijn hart zo verdrietig,
Dromen van thuis.
(Vers 3)
Maar dan hoort hij een stem,
En hij kijkt op en ziet:
Een engel die daar staat,
Met een glimlach op haar gezicht,
En ze zegt tegen hem:
"Wees niet bang,
Ik ben hier om je naar huis te brengen."
(Koor)
Oh, antifonale dekhal,
Waar de echo's klinken,
En de meeuwen zingen:
En de matrozenjongen,
Met zijn hart zo blij,
Gaat naar huis.