* Middeleeuwse muziek (500-1400)
* Monofoon (enkele melodielijn)
* Gebruik van gregoriaans (onbegeleide, monofone vocale muziek)
* Ontwikkeling van polyfonie (meerdere melodische lijnen)
* Renaissancemuziek (1400-1600)
* Toegenomen gebruik van polyfonie
* Ontwikkeling van harmonie
* Gebruik van instrumenten, waaronder de luit, gamba en blokfluit
Barokmuziek (1600-1750)
* Vroege barok (1600-1650)
* Voortzetting van de polyfonie uit de Renaissance
* Ontwikkeling van de opera
* Opkomst van de vioolfamilie van instrumenten
* Hoogbarok (1650-1700)
* Toegenomen gebruik van instrumenten
* Ontwikkeling van het concert en de sonate
* Opkomst van het klavecimbel
* Laatbarok (1700-1750)
* Voortzetting van hoogbarokke trends
* Ontwikkeling van de symfonie
* Opkomst van de piano
Klassieke muziek (1750-1820)
* Vroeg Klassiek (1750-1770)
* Vereenvoudiging van textuur
* Toegenomen gebruik van homofonie (melodie begeleid door akkoorden)
* Ontwikkeling van de sonate-allegrovorm
* Hoog Klassiek (1770-1820)
* Voortzetting van vroeg-klassieke trends
* Ontwikkeling van de symfonie en het concert
* Opkomst van het strijkkwartet
* Laatklassiek (1800-1820)
* Voortzetting van hoge klassieke trends
* Ontwikkeling van de romantische stijl
Romantische muziek (1820-1910)
* Vroegromantiek (1820-1850)
* Verhoogde emotionele expressie
* Gebruik van chromatiek (gebruik van noten buiten de toonsoort)
* Ontwikkeling van het symfonisch gedicht
* Hoogromantisch (1850-1890)
* Voortzetting van vroeg-romantische trends
* Ontwikkeling van de opera
* Opkomst van de virtuoze performer
* Laatromantiek (1890-1910)
* Voortzetting van hoogromantische trends
* Ontwikkeling van het ballet
* Opkomst van nationalisme in de muziek
Muziek uit de 20e eeuw (1900-heden)
* Impressionisme (1890-1920)
* Gebruik van niet-traditionele harmonieën en melodieën
* Nadruk op timbre (toonkleur)
* Ontwikkeling van het toongedicht
* Expressionisme (1910-1930)
* Gebruik van dissonantie (botsende harmonieën)
* Nadruk op emotionele expressie
* Ontwikkeling van de twaalftoonstechniek
* Neoclassicisme (1920-1940)
* Keer terug naar traditionele vormen en harmonieën
* Gebruik van instrumenten op nieuwe manieren
* Ontwikkeling van het neoklassieke ballet
* Serialisme (1940-1960)
* Gebruik van een reeks noten als basis voor een compositie
* Nadruk op atonaliteit (ontbreken van een sleutelcentrum)
* Ontwikkeling van elektronische muziek
* Postserialisme (1960-heden)
* Voortzetting van serialisme en elektronische muziek
* Ontwikkeling van het minimalisme
* Opkomst van wereldmuziek