1. Act I, Scène IV :
- Terwijl koning Lear zijn koninkrijk onder zijn dochters verdeelt, barst er een hevige storm los.
- De Dwaas merkt op:"Deze storm geeft mij geen toestemming om na te denken over dingen die mij meer pijn zouden doen."
- De storm weerspiegelt de emotionele onrust en instabiliteit veroorzaakt door de acties van Lear.
2. Act II, Scène IV :
- Edmund gebruikt de storm als een kans om Edgar in de val te lokken en zijn sinistere plannen te bevorderen.
- De storm creëert een sfeer van verwarring, waardoor het voor Edmund gemakkelijker wordt om de situatie te manipuleren.
3. Acte III, Scène II :
- Tijdens een krachtige onweersbui zwerft Lear in waanzin over de heide.
- Zijn toespraken weerspiegelen de chaotische toestand van zijn geest en weerspiegelen de turbulente natuurlijke wereld.
- De donder en bliksem benadrukken Lear's afdaling in waanzin en het ontrafelen van zijn rationele vermogens.
4. Acte III, Scène IV :
- Terwijl Lear en zijn metgezellen de storm trotseren, houdt de Dwaas een diepgaande toespraak.
- Hij verklaart:"De regen regent elke dag", wat suggereert dat kosmische krachten buiten het menselijk begrip en de controle liggen.
- De storm herinnert ons aan de uitgestrektheid en ondoorgrondelijke aard van het universum.
5. Acte IV, Scène VI :
- Cordelia spreekt, na hereniging met haar vader, haar hoop uit op herstel en orde.
- Ze zegt:"De storm zit in mijn gedachten. Ik kan niet zeggen wie wie is in deze zware storm."
- De interne en externe onrust smelten samen terwijl de personages worstelen met emotionele en politieke conflicten.
Shakespeares gebruik van donder- en stormgeluiden voegt niet alleen een dramatisch effect toe, maar verdiept ook de thematische lagen van het stuk, waarbij de kwetsbaarheid van de menselijke controle en de complexiteit van de kosmische orde te midden van persoonlijke en politieke chaos worden benadrukt.