* Een portemonneetje. Sinatra had altijd een portemonnee vol dubbeltjes en kwartjes bij zich. Hij gebruikte de dubbeltjes om te bellen en de kwartjes om taxichauffeurs een fooi te geven.
* Een pakje sigaretten. Sinatra was een zware roker en hij had altijd een pakje sigaretten bij zich.
* Een aansteker. Sinatra had altijd een aansteker bij zich, zodat hij zijn sigaretten kon aansteken.
* Een pen. Sinatra had altijd een pen bij zich, zodat hij handtekeningen kon uitdelen.
* Een notitieboekje. Sinatra had altijd een notitieboekje bij zich, zodat hij ideeën voor liedjes en songteksten kon opschrijven.
* Een fles. Sinatra had altijd een fles alcohol bij zich, zodat hij iets kon drinken als hij er een nodig had.