1. Adagio :Langzaam en statig tempo.
2. Allegro :Snel en levendig tempo.
3. Andante :Redelijk langzaam tempo.
4. Aria :Een melodie gezongen door één stem, meestal met orkestbegeleiding.
5. Cadenza :Een korte geïmproviseerde verfraaiing, meestal uitgevoerd door een solist.
6. Coda :Een slotgedeelte van een compositie.
7. Concert :Een compositie voor een solo-instrument en orkest.
8. Diatonisch :Heeft betrekking op de zeven noten van een majeur- of mineurtoonladder.
9. Sterk :Luidruchtig.
10. Intermezzo :Een korte muziekpassage gespeeld tussen delen van een groter werk.
11. Legato :Vloeiend en verbonden spelen.
12. Maestoso :Majestueus en waardig tempo.
13. Gematigd :Matig tempo.
14. Oktaaf :Het interval tussen twee noten die acht schaalgraden uit elkaar liggen.
15. Orkest :Een groot ensemble van muzikanten die een verscheidenheid aan instrumenten bespelen.
16. Pianissimo :Zeer zacht.
17. Presto :Zeer snel tempo.
18. Rallentando :Geleidelijk vertragen.
19. Ritornello :Een terugkerend thema of passage in een compositie.
20. Schaal :Een reeks noten, gerangschikt in oplopende of aflopende volgorde.
21. Scherzo :Een levendige, speelse beweging.
22. Sonate :Een compositie uit meerdere bewegingen voor een of meer instrumenten.
23. Staccato :Vrijstaande en gescheiden noten.
24. Symfonie :Een grootschalige orkestcompositie die doorgaans uit meerdere delen bestaat.
25. Tempo :De snelheid waarmee een muziekstuk wordt gespeeld.
26. Timbre :De unieke geluidskwaliteit van een instrument of stem.
27. Trillen :Een snelle afwisseling tussen twee aangrenzende noten.
28. Tutti :Een passage gespeeld door het hele ensemble.
29. Vibrato :Een kleine fluctuatie in toonhoogte om diepte en warmte aan een noot toe te voegen.
30. Stemleiding :De kunst van het beheersen van de melodische beweging van meerdere stemmen of delen in een compositie.