Kenmerken:
- Nadruk op melodie
- Gebruik van contrapunt (twee of meer melodieën tegelijkertijd gespeeld)
- Gebruik van basso continuo (een baslijn die harmonische ondersteuning biedt)
- Ontwikkeling van de opera, cantate en oratorium
- Uitgebreide versieringen
- Gebruik van terrasvormige dynamiek (plotselinge volumeveranderingen)
Rococo (1720-1780)
Kenmerken:
- Vergelijkbaar met de barokperiode, maar met een lichtere textuur
- Meer nadruk op melodie en minder op contrapunt
- Gebruik van meer dynamische contrasten
- Ontwikkeling van de sonate en symfonie
- Gebruik van galante stijl (een lichte, sierlijke stijl)
Klassiek (1750-1830)
Kenmerken:
- Duidelijke, eenvoudige melodieën
- Gebruik van de sonate-allegro-vorm (een driedelige vorm bestaande uit een expositie, uitwerking en recapitulatie)
- Gebruik van homofonie (een textuur waarbij één melodie begeleid wordt door akkoorden)
- Ontwikkeling van de piano en het orkest
- Rise of the opera buffa (een komische opera)
Romantisch (1830-1910)
Kenmerken:
- Nadruk op emotionele expressie
- Gebruik van chromatiek (het gebruik van noten die niet in de toonsoort staan)
- Gebruik van grote orkestkrachten
- Ontwikkeling van het symfonisch gedicht en de opera seria (een serieuze opera)
- Opkomst van nationalisme in de muziek (het gebruik van volksmuziek en volksmelodieën)
Modern (1910-heden)
Kenmerken:
- Grote verscheidenheid aan stijlen en genres
- Gebruik van dissonantie en atonaliteit (de afwezigheid van een tooncentrum)
- Gebruik van nieuwe instrumenten en elektronische geluiden
- Ontwikkeling van jazz-, rock- en popmuziek
- Opkomst van de avant-garde (experimentele muziek)