Veel acteurs en theatermedewerkers moesten tijdens het Interregnum ander werk zoeken. Sommigen sloten zich aan bij reizende groepen entertainers die optraden op beurzen en markten. Anderen doken onder of sloten zich zelfs aan bij het leger. Enkele acteurs, zoals Edward Alleyn, konden blijven optreden dankzij speciale toestemming van het parlement.
De theaters bleven zelfs na het einde van het Interregnum in 1660 gesloten. Dit was gedeeltelijk te danken aan de toenmalige puriteinse invloed in Engeland. Puriteinen beschouwden theater als een zondige en immorele activiteit, en ze waren vastbesloten het onderdrukt te houden.
In 1660 werd Karel II hersteld op de Engelse troon. Charles was een groot beschermheer van het theater en hij hielp al snel de Engelse theaterindustrie nieuw leven in te blazen. Hij verleende patenten aan twee acteergezelschappen, de King's Company en de Duke's Company, en deze gezelschappen bouwden nieuwe theaters in Londen.
De heropening van de theaters leidde tot een nieuw tijdperk van welvaart voor het Engelse theater. Toneelschrijvers als William Shakespeare, John Dryden en William Congreve schreven in deze tijd allemaal nieuwe toneelstukken, en het Engelse theater werd opnieuw een van de meest populaire vormen van entertainment in Engeland.