Sociale hiërarchie en adel: De samenleving was zeer gestructureerd met een rigide sociale hiërarchie. De hogere echelons werden bezet door de adel, inclusief royalty's, hertogen, graven en de landadel. Sociale status en rang bepaalden de plaats en kansen van een individu in de samenleving.
Loyaliteit en eer: Deze waarden stonden hoog aangeschreven, vooral onder de adel. Loyaliteit aan iemands familie, soevereine en sociale superieuren werd als van het allergrootste belang beschouwd. Oneervolle daden, zoals verraad, werden streng veroordeeld.
Religie: Engeland was in de tijd van Shakespeare overwegend protestants en religieuze waarden stonden centraal in de samenleving. De Kerk van Engeland speelde een cruciale rol bij het vormgeven van morele en ethische overtuigingen, waarbij de nadruk lag op concepten als zonde, berouw en verlossing.
Christelijke moraal: Het waardensysteem was doordrenkt met christelijke leringen die de nadruk legden op deugden als eerlijkheid, mededogen, naastenliefde en vergevingsgezindheid. Barmhartigheid en verzoening werden gewaardeerd, terwijl hebzucht, lust en trots werden afgekeurd.
Hoofde liefde en ridderlijkheid: Deze concepten uit de Middeleeuwen hadden nog steeds invloed op de Elizabethaanse samenleving. Hoofse liefde benadrukte de deugden van loyaliteit, toewijding en trouw in romantische relaties. Ridderlijkheid dicteerde eervol gedrag en moed.
Onderwijs en kennis: Onderwijs werd zeer gewaardeerd, vooral onder de hogere klassen. Kennis en intellectuele bezigheden werden gezien als manieren om zichzelf te verbeteren en sociale mobiliteit te verwerven.
Reputatie en publieke perceptie: Individuen waren bezorgd over het behouden van een positieve reputatie en sociale status. Handelingen die de eer of het publieke imago zouden kunnen schaden, werden vermeden.
Genderrollen: De samenleving definieerde rigide genderrollen. Van mannen werd verwacht dat ze sterk, moedig en rationeel waren, terwijl vrouwen bescheiden en zachtaardig moesten zijn en zich moesten richten op huishoudelijke taken.
Materiële bezittingen en rijkdom: Het vergaren van rijkdom en materiële goederen werd gezien als een teken van succes en status. Materiële bezittingen werden vaak beschouwd als een weerspiegeling van iemands deugd en sociale rang.
Goddelijke voorzienigheid en lot: Het geloof in een goddelijke orde en de invloed van het lot of het fortuin speelden een belangrijke rol bij het vormgeven van de perceptie van levensgebeurtenissen. Velen geloofden dat externe krachten die buiten de menselijke controle vallen iemands lot konden bepalen.
Familie-eer: Het behoud van de eer van de familie was van het allergrootste belang. Familietrots, reputatie en de voortzetting van de familielijn werden zeer gewaardeerd.
Shakespeare's werken verkenden en weerspiegelden vaak de complexiteit en conflicten binnen deze waardesystemen, waardoor ze relevante en tijdloze verkenningen van de menselijke natuur werden.