De Engelse kolonisten die zich in de jaren dertig van de zeventiende eeuw in Connecticut vestigden, bouwden huizen die leken op de huizen die ze in Engeland hadden achtergelaten. Deze huizen waren doorgaans gebouwen van één of twee verdiepingen met een centrale schoorsteen. Het frame was gemaakt van zware eikenhouten palen en de muren waren gevuld met baksteen of klei. Het dak was bedekt met riet of stro.
De belangrijkste kamer van het huis was de keuken, waar het gezin kookte, at en socialiseerde. De keuken bevatte ook een grote open haard, die werd gebruikt om te koken en te verwarmen. De andere kamers in het huis omvatten een salon, die werd gebruikt voor het ontvangen van gasten, en een slaapkamer, die door het hele gezin werd gedeeld.
De inrichting van een koloniaal huis was eenvoudig en functioneel. Het meubilair was meestal gemaakt van grenen of eikenhout en omvatte tafels, stoelen, bedden en kisten. De muren waren vaak versierd met religieuze prenten of merklapjes.
De koloniale huizen van Connecticut zijn gebouwd om stevig en duurzaam te zijn. Ze boden beschutting tegen de strenge winters in New England en dienden als plek voor de kolonisten om hun gezin groot te brengen en een nieuw leven op te bouwen in de wildernis.