Grap 1:
A:Wat is het verschil tussen een slecht geklede man op een driewieler en een goedgeklede man op een fiets?
B:Kleding.
Grap 2:
A:Wat zei de ene muur tegen de andere muur?
B:Ik zie je op de hoek.
Grap 3:
A:Waarom voelde het wiskundeboek zich verdrietig?
B:Omdat het vol problemen zat.
Grap 4:
A:Waarom droeg de golfer twee broeken?
B:Voor het geval hij een hole-in-one krijgt.
Grap 5:
A:Waarom vechten skeletten niet met elkaar?
B:Omdat ze het lef niet hebben.
Grap 6:
A:Wat zei de ene lift tegen de andere lift?
B:Ik voel me somber vandaag.
Grap 7:
A:Waarom was de tomaat rood?
B:Omdat het de saladedressing zag.