* Het stuk moet in jambische pentameter geschreven zijn. Dit betekent dat elke dichtregel uit tien lettergrepen moet bestaan, waarbij de nadruk op elke tweede lettergreep valt.
* Het stuk moet een happy end hebben. In een Shakespeare-komedie moeten de hoofdpersonen hun obstakels overwinnen en uiteindelijk het geluk vinden.
* Het stuk moet ten minste één subplot bevatten. Dit is een secundair verhaal dat naast het hoofdplot loopt. Het subplot wordt vaak gebruikt om komische verlichting te bieden of om verschillende aspecten van de thema's van het stuk te verkennen.
* Het stuk moet minstens één clown of dwaas bevatten. Dit personage wordt gebruikt om komische verlichting te bieden en commentaar te geven op de actie van het stuk.
* Het stuk moet een liefdesverhaal bevatten. Het liefdesverhaal staat vaak centraal in het stuk, en wordt uiteindelijk meestal gelukkig opgelost.
Naast deze algemene regels zijn er ook een aantal specifieke conventies die vaak voorkomen in Shakespeare-komedies. Veel Shakespeare-komedies bevatten bijvoorbeeld identiteitsverwisselingen, vermommingen en praktische grappen. Deze conventies dragen bij aan het creëren van een luchtige en feestelijke sfeer, die kenmerkend is voor de Shakespeare-komedie.