Romeo: (Ik zie Juliet op het balkon) O, zij leert de fakkels helder branden!
Het lijkt erop dat ze aan de wang van de nacht hangt
Als een rijk juweel in het oor van een Ethiopiër,
Schoonheid te rijk voor gebruik, voor de aarde te dierbaar!
Zo is een besneeuwde duif te zien die samen met kraaien rondzwerft
Zoals gindse dame van haar kameraden laat zien.
De maatregel is gedaan, ik zal haar standplaats in de gaten houden,
En door de hare aan te raken, zegen mijn ruwe hand.
Heeft mijn hart tot nu toe liefgehad? Verlaat het, zicht!
Want ik heb tot vanavond nooit echte schoonheid gezien.
(Julia wil naar binnen gaan)
Romeo: Blijf maar een beetje, lieve Juliet!
Julia: Wie is dat?
Romeo: Bij een naam
Ik weet niet hoe ik je moet vertellen wie ik ben.
Mijn naam, beste heilige, is hatelijk voor mezelf,
Omdat het een vijand voor u is.
Als ik het had geschreven, zou ik het woord verscheuren
Duizend keer.
Julia: Welke man ben jij die zo 's nachts wordt beschermd,
Struikelt u over mijn raad?
Romeo: Ik weet niet hoe ik je moet vertellen wie ik ben.
Mijn naam, beste heilige, is hatelijk voor mezelf,
Omdat het een vijand voor u is.
Als ik het had geschreven, zou ik het woord verscheuren
Duizend keer.
Julia: Welke man ben jij die zo 's nachts wordt beschermd,
Struikelt u over mijn raad?
Romeo: Bij gindse gezegende maan, beloof ik,
Dat maakt al deze fruitboomtoppen zilverkleurig.
Julia: O Romeo, Romeo! Waarom ben jij Romeo?
Verloochen uw vader en weiger uw naam,
Of als je dat niet wilt, wees dan maar gezworen mijn liefde,
En ik zal niet langer een Capulet zijn.
Romeo: Zal ik nog meer horen, of zal ik hierover spreken?
Julia: 'Het is slechts uw naam die mijn vijand is.
Maar je bent jezelf en geen Montague.
Wat is Montague? Het is noch hand, noch voet,
Noch arm, noch gezicht, noch enig ander deel
Behorend tot een man. O, wees een andere naam
Behorend tot een man. O, wees een andere naam
Behorend tot een man.
Romeo: Ik geloof u op uw woord:
Noem mij maar lief, en ik zal opnieuw gedoopt worden;
Voortaan zal ik nooit Romeo zijn.
(Ze kussen)
Julia: Romeo doff ze noemen,
En voor die naam, die geen deel van jou is,
Neem alles zelf.
Romeo: Ik noem je de mijne.
Julia: Hoe zal ik je noemen?
Romeo: Mijn naam, beste heilige, is hatelijk voor mezelf,
Omdat het een vijand voor u is.
Julia: Uw naam is geen deel van u,
Dus laat mij uw liefde zijn, en laat mij sterven.
Romeo: (Terzijde) Ik ben de dwaas van het fortuin.
Juliet :Wat zit er in een naam? Dat wat wij een roos noemen
Bij elke andere naam zou het net zo zoet ruiken.
Romeo: Juliet, ik ben jouw liefde, en niets anders,
En dus neem ik je zoals je bent.
Julia: Maar zacht! Welk licht breekt door dat raam?
Het is het oosten en Julia is de zon.
Sta op, mooie zon, en dood de jaloerse maan,
Die al ziek en bleek is van verdriet,
Dat jij, haar dienstmeisje, veel eerlijker bent dan zij.
Romeo :Haar oogdiscoursen; Ik zal het beantwoorden.
Ik ben te brutaal, het is niet tegen mij dat ze spreekt.
Julia: Twee van de mooiste sterren in de hele hemel,
Als u wat zaken te doen heeft, smeek haar ogen dan
Om in hun sferen te fonkelen tot ze terugkeren.
Wat als haar ogen daar waren, in haar hoofd?
De helderheid van haar wang zou die sterren beschamen,
Zoals daglicht een lamp doet; haar ogen in de hemel
Zou door het luchtige gebied zo helder stromen,
Dat de vogels zongen en dachten dat het geen nacht was.
Kijk hoe ze haar wang op haar hand leunt.
O, dat ik een handschoen aan die hand was,
Dat ik die wang mocht aanraken!
Romeo: Ze praat, maar ze zegt niets. Wat daarvan?
Haar oogtoespraken; Ik zal het beantwoorden.
Ik ben te brutaal, het is niet tegen mij dat ze spreekt.
Twee van de mooiste sterren in de hele hemel,
Als u wat zaken te doen heeft, smeek haar ogen dan
Om in hun sferen te fonkelen tot ze terugkeren.
Wat als haar ogen daar waren, in haar hoofd?
De helderheid van haar wang zou die sterren beschamen,
Zoals daglicht een lamp doet; haar ogen in de hemel
Zou door het luchtige gebied zo helder stromen,
Dat de vogels zongen en dachten dat het geen nacht was.
Julia: Ja ik!
Romeo :Zij spreekt.
O, spreek nog eens, heldere engel! Want jij bent
Zo glorieus als deze nacht, boven mijn hoofd
Zoals een gevleugelde boodschapper van de hemel
Naar de wit-omgekeerde, verwonderde ogen
Van de stervelingen vallen ze terug en staren naar hem
Wanneer hij door de lui voortbewegende wolken zweeft
En zeilen op de boezem van de lucht.
Julia: O Romeo, Romeo! Waarom ben jij Romeo?
Romeo :Zal ik nog meer horen, of zal ik hierover spreken?
Juliet :'Het is slechts uw naam die mijn vijand is.
Jij bent jezelf, ook al ben je geen Montague.
Wat is Montague? Het is noch hand, noch voet,
Noch arm, noch gezicht, noch enig ander deel
Behorend tot een man. O, wees een andere naam
Behorend tot een man.
Romeo: Ik geloof u op uw woord:
Noem mij maar lief, en ik zal opnieuw gedoopt worden;
Voortaan zal ik nooit Romeo zijn.
(Ze kussen opnieuw)