1. "De wind fluisterde door de bomen en droeg hun geheimen met zich mee." (Pagina 15)
In dit voorbeeld krijgt de wind de menselijke kwaliteit van fluisteren, wat suggereert dat hij een stem heeft en in staat is tot communicatie.
2. "Het meer glinsterde in het zonlicht, het oppervlak leek op een spiegel die de lucht weerkaatste." (Pagina 30)
Hier wordt het meer gepersonifieerd door het de mogelijkheid te geven te glinsteren en de lucht te weerspiegelen, alsof het een bewuste entiteit is.
3. "Het huis was groot en imposant, de ramen leken waakzame ogen." (Pagina 50)
In dit geval wordt het huis gepersonifieerd door de ramen te beschrijven als waakzame ogen, wat suggereert dat het een gevoel van bewustzijn en observatie heeft.
4. 'De klok op de schoorsteenmantel tikte gestaag, het ritme was als een hartslag.' (Pagina 80)
De klok krijgt een menselijk kenmerk door het tikken ervan te vergelijken met een hartslag, wat impliceert dat hij een vitale kracht of een gevoel van leven heeft.