Het gedicht begint met de spreker, een man, die zijn geliefde, een vrouw, toespreekt terwijl ze samen te paard rijden. Hij drukt zijn liefde voor haar uit en zijn spijt dat ze uit elkaar moeten gaan. Hij vertelt haar dat hij haar nooit zal vergeten en dat hij de herinneringen aan hun tijd samen altijd zal koesteren.
Terwijl ze rijden, denkt de man na over hun relatie en de uitdagingen waarmee ze te maken hebben gehad. Hij erkent dat ze meningsverschillen en misverstanden hebben gehad, maar hij benadrukt dat hun liefde voor elkaar altijd sterk is geweest. Hij vertelt haar dat hij dankbaar is voor de tijd die ze samen hebben doorgebracht en dat hij nooit spijt zal krijgen van de keuzes die ze hebben gemaakt.
De vrouw reageert op de woorden van de man met haar eigen uitingen van liefde en spijt. Ze vertelt hem dat ze hem heel erg zal missen en dat ze de tijd die ze samen hebben doorgebracht nooit zal vergeten. Ze verzekert hem dat ze altijd trouw aan hem zal zijn en dat ze nooit zal ophouden van hem te houden.
Het gedicht eindigt met de twee geliefden die van elkaar wegrijden. Ze zijn allebei vervuld van verdriet en spijt, maar ze zijn ook dankbaar voor de tijd die ze samen hebben doorgebracht. Ze weten dat ze elkaar nooit zullen vergeten en dat hun liefde altijd sterk zal zijn, wat de toekomst ook brengt.