Voorzetsels
(Vers 1)
In, op, onder, dichtbij, boven en boven,
Achter, naast, onder en tussen.
Omlaag, omhoog, ongeveer en tegenover,
Naar, van en naar – een wereld van woorden betekent...
Ze gaan vóór een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord,
Om te laten zien hoe het zelfstandig naamwoord of voornaamwoord zich verhoudt.
(koor)
Voorzetsels, voorzetsels,
Een voorzetsel vertelt ons waar iets is,
Of hoe het met iets anders samenhangt.
Voorzetsels, voorzetsels,
Een voorzetsel vertelt ons waar iets is,
Of hoe het met iets anders samenhangt.
(Vers 2)
In huis, op tafel,
Onder het bed, bij het raam.
Over de heuvel, boven de wolken,
Achter de schuur, langs de weg.
(Vers 3)
Beneden, de vallei, tussen de bomen,
Beneden, de straat, omhoog, de berg.
Over de tijd, aan de overkant van de rivier,
Naar de winkel, van de bank.
(koor)
Voorzetsels, voorzetsels,
Een voorzetsel vertelt ons waar iets is,
Of hoe het met iets anders samenhangt.
Voorzetsels, voorzetsels,
Een voorzetsel vertelt ons waar iets is,
Of hoe het met iets anders samenhangt.
(brug)
Dus als je wilt weten waar iets is,
Of hoe het verband houdt met iets anders,
Zoek gewoon naar het voorzetsel.
(koor)
Voorzetsels, voorzetsels,
Een voorzetsel vertelt ons waar iets is,
Of hoe het met iets anders samenhangt.
Voorzetsels, voorzetsels,
Een voorzetsel vertelt ons waar iets is,
Of hoe het met iets anders samenhangt.