1. De niet-onderscheidbaarheid van de boom: De bomen in het gedicht worden beschreven als ‘leegheid’ en ‘zonder bladeren’. Dit suggereert een dor en leeg landschap, verstoken van leven en detail. Het gebrek aan bladeren, die doorgaans worden geassocieerd met groei en levensonderhoud, benadrukt nog meer het idee van onvruchtbaarheid en sterfelijkheid.
2. De afwezigheid van de ploeger: De ploeger, die gewoonlijk wordt geassocieerd met cultivering en groei, wordt beschreven als 'weg' en 'niet daar'. Zijn afwezigheid creëert een gevoel van leegte en verlatenheid, alsof het land aan zijn lot is overgelaten en langzaam ten prooi valt aan verval en dood.
3. Eentonigheid en herhaling: Het gedicht wordt gekenmerkt door een gevoel van eentonigheid en herhaling, waarbij de zinsnede "Een wind flitst gras" meerdere keren wordt herhaald. Deze herhaling creëert een hypnotiserend effect en trekt de lezer mee in de sfeer van leegte en sterfelijkheid van het gedicht. Het suggereert een cyclische aard van leven en dood, waarbij groei en verval eindeloos met elkaar verweven zijn.
4. Gebrek aan vitaliteit: Het gedicht presenteert een wereld zonder levendige kleuren, leven of beweging. De beelden zijn somber en gedempt, met verwijzingen naar ‘bruine stenen’, ‘vervaagd onkruid’ en ‘dode lucht’. Deze beelden versterken het gevoel van leegte en sterfelijkheid en suggereren een landschap zonder enige vitale levenskracht.
Over het geheel genomen dragen de bomen en de ploeger in het gedicht bij aan het beeld van leegte en sterfelijkheid door de afwezigheid van leven, groei en vitaliteit te vertegenwoordigen. De dorre bomen, de afwezige ploeger en de repetitieve, monotone beelden creëren een desolaat landschap dat een gevoel van leegte en verval oproept, en weerspiegelt de thema’s van leegte en sterfelijkheid die door het hele gedicht lopen.