1. Alliteratie: Herhaling van hetzelfde beginmedeklinkergeluid in een reeks woorden.
A. "Oude mannen en babes in de armen"
B. "Hij zingt zijn deuntje op het echoënde groen"
2. Assonantie: Herhaling van klinkergeluiden binnen een woord of zin.
A. "de vlakte onder de koepel van de stad"
B. "Een eenvoudig kind, dat lichtjes ademhaalt"
3. Metafoor: Een directe vergelijking van twee ongelijke dingen zonder de woorden 'like' of 'as' te gebruiken.
A. "De koepel van de stad"
B. "Het echoënde groen"
4. Personificatie: Het geven van mensachtige eigenschappen aan een dier, object of idee.
A. "De vlakte onder de koepel van de stad"
B. "Een eenvoudig kind, dat lichtjes ademhaalt"
5. Enjambement: Een zin over meerdere regels laten lopen zonder pauze.
A. Hij zingt zijn deuntje op het echoënde groen.
Een eenvoudig kind, dat lichtjes ademhaalt,
B. En voelt zijn leven in elke ledemaat, wat deze
Zijn dat moet de dood lijden.
Deze stijlfiguren dragen bij aan de muzikaliteit en beeldtaal van het gedicht, waardoor een levendige en gedenkwaardige beschrijving van de scène ontstaat.