2. "De maan was vol en het zilveren licht stroomde als een spookachtige waterval op het oude huis."
3. "Het vuur knetterde en knetterde in de open haard, en de kamer was gevuld met de geur van appeltaart."
4. "De sneeuw viel zachtjes op het dak van het huis en de wereld daarbuiten was wit en stil."
5. "De zon scheen helder aan de hemel en de vogels zongen in de bomen."
6. "De regen stroomde in stromen naar beneden en de donder stortte boven je hoofd."
7. "De mist rolde vanuit de zee naar binnen en de lucht was dik en vochtig."
8. "De sterren fonkelden aan de nachtelijke hemel en de Melkweg strekte zich uit over de hemel als een rivier van diamanten."
9. "De golven van de oceaan sloegen tegen de kust en de meeuwen huilden boven hun hoofd."
10. "De woestijn was heet en droog, en de zandduinen strekten zich kilometers lang uit in alle richtingen."