In roodbruine mantel zo warm gekleed,
Door de kou van de winter dwaalt hij rond;
En, onbevreesd voor de dreigende storm,
Zoekt veilig zijn huizen in het bos.
Elke regel in deze strofe eindigt met een woord dat rijmt op 'warm', waardoor een AABB-rijmschema ontstaat. Dit patroon zet zich door het hele gedicht voort, waardoor het een consistente structuur en muzikaliteit krijgt.