* Figuratief taalgebruik: Gedichten gebruiken vaker figuratieve taal, zoals vergelijkingen, metaforen, personificatie en symboliek, die minder specifiek zijn dan letterlijke taal. Dit kan opzettelijk diepere, subtielere en meer geïndividualiseerde ideeën oproepen dan een directe, letterlijke beschrijving. Ook het gebruik van beelden in de poëzie nodigt vaak uit tot en vereist zelfs meerdere interpretaties.
* Connotatie: Woorden en zinsneden kunnen verborgen en impliciete lagen van voorgestelde betekenissen bevatten, en niet slechts een letterlijke woordenboekbetekenis. Dit kan de deur openen voor meerdere mogelijke interpretaties. Woorden kunnen zelfs unieke betekenisnuances krijgen binnen de context van een specifiek gedicht, die de dichter opzettelijk kan manipuleren om een gewenst effect te creëren.
* Complexiteit: Veel gedichten zijn compacter dan andere genres, en dichters gebruiken opzettelijk woordkeuze, syntaxis en ritme om complexe verbindingen en relaties in te bouwen. Dit kan vaak resulteren in een geconcentreerde betekenisdichtheid die de lezer actief moet betrekken om deze volledig te kunnen begrijpen.
* Toespeling: Gedichten verwijzen vaak naar andere culturele werken, zoals mythen, geschiedenis, verhalen, kunst en andere poëzie, waarvoor kennis nodig kan zijn om de volledige betekenissen te ontrafelen en te begrijpen.
* Emotionele reactie: Poëzie kan vaak tot doel hebben een specifieke emotie of emotionele reactie bij de lezer op te roepen, wat de duidelijkheid en letterlijke interpretatie kan vertroebelen. Emotionele reacties kunnen complex en moeilijk te verwoorden zijn, waardoor een precieze interpretatie ongrijpbaar is.
Naast deze factoren wordt poëzie vaak op een niet-lineaire of fragmentarische manier geschreven, wat de dubbelzinnigheid ervan kan vergroten. Er bestaat niet één ‘juiste’ manier om een gedicht te interpreteren, en verschillende lezers kunnen in hetzelfde werk verschillende betekenissen vinden. Dit maakt deel uit van wat poëzie zo interessant en de moeite waard maakt om te lezen.