Het gedicht begint met de spreker die de maaier beschrijft als "Eenzame maaier, die je graan snijdt en bindt!" Het gebruik van het uitroepteken hier suggereert het gevoel van verwondering en bewondering van de spreker voor het werk van de maaier. Vervolgens beschrijft de spreker de omgeving van de maaier, waarbij hij de "kleine percelen gerst" en de "brede bergkammen" opmerkt. De eenvoud van de hier gebruikte taal weerspiegelt de eenvoud van de scène.
De spreker richt vervolgens zijn aandacht op het lied van de maaier, dat hij omschrijft als "klaaglijk" en "wild". Er wordt gezegd dat het lied "niet met voorbedachten rade" is, wat suggereert dat het een spontane uiting is van de gevoelens van de maaier. De spreker is diep ontroerd door het lied en merkt op dat het "kracht" en "glorie" heeft.
Het gedicht eindigt met de spreker die nadenkt over het lied van de maaier. Hij merkt op dat het een "natuurlijke melodie" is, en hij vergelijkt het met de "harmonieuze waanzin" van de "geest van een dichter". De spreker blijft achter met een gevoel van ontzag en verwondering over het vermogen van de maaier om zo'n mooi en ontroerend lied te produceren.
Over het geheel genomen is "The Solitary Reaper" een krachtig en ontroerend gedicht dat de schoonheid en eenvoud van het landelijke landschap en de kracht van muziek om menselijke emoties uit te drukken, weergeeft.