Maar zacht! Welk licht breekt door dat raam?
Het is het oosten en Julia is de zon.
Sta op, mooie zon, en dood de jaloerse maan,
Die al ziek en bleek is van verdriet,
Dat jij, haar meid, veel eerlijker bent dan zij:
Wees niet haar dienstmeisje, want ze is jaloers;
Haar vestaalse kleurstelling is maar ziek en groen
En alleen dwazen dragen het; werp het af.
Het is mijn dame; O, het is mijn liefde!
O, dat ze dat wist!
(Act 2, Scène 2)
In deze passage vergelijkt Romeo Julia met de zon, wat een metafoor is voor haar schoonheid en kracht. Hij zegt ook dat de maan "ziek en bleek van verdriet" is omdat Julia mooier is dan zij. Dit suggereert dat Romeo gelooft dat Julia voorbestemd is om bij hem te zijn, en dat niets hun liefde kan stoppen.
Romeo zegt echter ook dat Julia de "vestaalse livrei" van de maan moet "afwerpen", wat suggereert dat ze de vrije wil heeft om haar eigen pad te kiezen. Dit suggereert dat Romeo gelooft dat Julia de macht heeft om te kiezen of ze wel of niet bij hem wil zijn.
Over het geheel genomen suggereert deze passage dat Romeo gelooft dat zowel het lot als de vrije wil een rol spelen in menselijke relaties.