1. Versvorm: Dit verwijst naar het patroon van regels, strofen en metrum (ritmisch patroon) dat in het gedicht wordt gebruikt. Veel voorkomende versvormen zijn onder meer vrije verzen, blanco verzen, sonnetten, haiku's en verschillende rijmschema's.
2. Figuratief taalgebruik: Dit omvat het gebruik van literaire middelen zoals metaforen, vergelijkingen, personificatie, alliteratie, assonantie en beeldspraak om levendige zintuiglijke ervaringen te creëren en de betekenis van het gedicht te versterken.
3. Stem en toon: De stem van een gedicht verwijst naar het perspectief en gezichtspunt van de spreker of verteller. De toon daarentegen geeft de houding en emotionele houding van de dichter ten opzichte van het onderwerp weer, variërend van serieus en reflecterend tot humoristisch of satirisch.
4. Syntaxis: De rangschikking en structuur van woorden en zinsneden in het gedicht dragen bij aan de stijl van het gedicht door nadruk, ritme en stroom te creëren.
5. Beeldspraak en symboliek: Het gebruik van beschrijvende taal om zintuiglijke ervaringen op te roepen en het gebruik van symbolen om diepere betekenissen over te brengen zijn sleutelelementen bij het vormgeven van de stijl van een gedicht.
6. Geluid en ritme: De manipulatie van geluidsapparaten, zoals alliteratie, assonantie, consonantie en onomatopee, creëert muzikaliteit en ritme in het gedicht.
7. Thema en symboliek: Het centrale idee of de boodschap van het gedicht, evenals het gebruik van symbolische elementen om abstracte concepten weer te geven, dragen bij aan de algemene stijl van het gedicht.
8. Verhalende structuur: In verhalende poëzie beïnvloedt de keuze van de dichter voor het plot, de karakters, de setting en het standpunt de stijl van het gedicht.
9. Ironie en toespeling: Het gebruik van ironie, waarbij de bedoelde betekenis verschilt van de letterlijke uitdrukking, en toespelingen op andere literaire werken of culturele verwijzingen kunnen diepte en complexiteit toevoegen aan de stijl van het gedicht.
10. Enjambement: Dit is de voortzetting van een zin of zinsnede van de ene regel naar de volgende zonder pauze, waardoor een gevoel van stroom en samenhang ontstaat.
11. Regeleinden en strofen: De opzettelijke plaatsing van regeleinden en de rangschikking van strofen beïnvloeden de structuur en het uiterlijk van het gedicht en beïnvloeden de algehele stijl ervan.
12. Dictie: De woordkeuze, hun connotatie en hun plaatsing in het gedicht dragen bij aan de stijl van het gedicht en de impact ervan op de lezer.
In wezen omvat de stijl van een gedicht de unieke combinatie van deze elementen en technieken die door de dichter worden gebruikt om een samenhangend en effectief kunstwerk te creëren.