1. "Een struik die nog nat is van de regen", wat zorgt voor vocht en een stabiele structuur voor het web.
2. 'Een tak bij een gevallen blad', wat een verborgen en beschutte plek suggereert.
3. 'Een boom bij de dakrand van de schuur', wat een locatie in de buurt van menselijke bewoning aangeeft.
4. 'Een paal bij de poort', wat een plek met activiteit en beweging impliceert.
5. 'Een bloem bij een beekje', wat een plek aangeeft met schoonheid en water in de buurt.
6. 'Een steen bij een vogelnest', wat duidt op een locatie dicht bij de natuur en potentiële prooien.
7. 'Een spijker in de muur van de schuur', wat duidt op een door de mens gemaakte structuur die steun biedt.
Over het algemeen zoekt de spinner (spin) naar diverse locaties die vocht, beschutting, stabiliteit en nabijheid van voedselbronnen bieden, wat zijn aanpassingsvermogen en vindingrijkheid benadrukt bij het vinden van geschikte plaatsen om zijn web te bouwen.