En de dood zal geen heerschappij hebben.
Dode mannen, naakt, zullen één zijn
Met de man in het wind- en dennenbos.
De wind zal door hem heen waaien totdat hij roept:
Niet meer, zo koud zijn handen, niet meer,
En verwarm hem dan tot hij brandt in de zon,
Tot hij brandt en beweegt in het zonlicht.
De man zal de zon worden en één ding met hem terwijl hij naar de schemering draait
Uit de hand van die oude nacht.
Die langzame hand die hem door het donker van de sterrenstelsels slingert, draaiend naar de dageraad,
Naar de duisternis waarin hij brandt als één met de zon naar de duisternis uit
Van een laatste zonsopgang en dan niet meer tegen de nacht, dat is helemaal van hemzelf.
En de dood zal geen heerschappij hebben.