Gebruik la (en el, las, los) vóór zelfstandige naamwoorden om:
* iets specifieks identificeren
* verwijzen naar iets dat al is genoemd
* verwijzen naar iets dat uniek is
* zeg hoe vaak je iets doet
* geef een hoeveelheid van iets aan als we het over tijd/geld hebben
Gebruik la/el enz. voor een zelfstandig naamwoord dat specifiek is
De professor is een klasse.
De leraar geeft les.
María is de kaart kwijt.
María leest de brief.
Als u verwijst naar iets dat al is genoemd
¿Tienes hijos? - Sí, tengo dos hijas.
Heeft u kinderen? - Ja, ik heb twee dochters.
La ciudad de Barcelona is heel leuk.
De stad Barcelona is erg mooi.
Als u verwijst naar iets dat uniek is
María heeft een kaart van haar moeder beschreven.
María schrijft een brief aan haar moeder.
La Torre Eiffel is een monument van veel famoso.
De Eiffeltoren is een zeer beroemd monument.
Om te zeggen hoe vaak je iets doet
De autobus moet alle dagen worden gebruikt.
Ik neem elke dag de bus naar mijn werk.
Vemos la tele todas las noches.
Wij kijken elke avond tv.
Als je het over tijd/geld hebt
Ella trabaja diez horas al día.
Ze werkt tien uur per dag.
El billete cuesta cien euros.
Het kaartje kost honderd euro.