Het gedicht begint met de spreker op een reis door het dichte bos, waar de sfeer wordt omschreven als griezelig en buitenaards. Hij beschrijft het tegenkomen van voetafdrukken en het horen van verontrustende geluiden, wat duidt op de aanwezigheid van de loup-garou. De spanning neemt toe naarmate hij dieper het bos ingaat, gedreven door een gevoel van nieuwsgierigheid en dwang.
Naarmate het gedicht vordert, ondergaat de spreker een geleidelijke metamorfose. Hij meldt dat hij het gehuil van de loup-garou heeft gehoord en dat hij een vreemd gevoel door zijn aderen voelt stromen. De transformatie is compleet als hij merkt dat hij zelf in de loup-garou verandert, met vacht, hoektanden en klauwen.
In deze getransformeerde staat ervaart de spreker een verhoogd gevoel van bewustzijn en verbinding met de natuurlijke wereld. Hij navigeert met gemak door het bos en omarmt zijn pas ontdekte lupine-natuur. Walcott gebruikt levendige beelden om de verhoogde zintuigen van de spreker over te brengen, waaronder een scherp gehoor en het vermogen om het bos waar te nemen op een manier die bijna bovennatuurlijk lijkt.
Door het hele gedicht heen speelt Walcott met taal, waarbij hij gebruik maakt van herhaling en bezwerende ritmes die een gevoel van betovering en ritueel creëren. Het gedicht beweegt met een gevoel van urgentie en energie, terwijl de spreker geniet van zijn getransformeerde staat en de vrijheid die het met zich meebrengt.
Uiteindelijk onderzoekt "The Loup-Garou" het idee van dualiteit en de grenzen tussen mens en dier, het beschaafde en het wilde. Het duikt in ideeën van primitivisme en de ongetemde aspecten van de menselijke natuur, wat suggereert dat de loup-garou misschien een primaire, instinctieve kant vertegenwoordigt die in ons allemaal aanwezig is en wacht om losgelaten te worden.