1. Teddy's haar is anders.
2. Er zit een extra knoop op Teddy's shirt.
3. Gabe draagt een ander shirt.
4. Charlies haar hangt los.
5. PJ draagt een andere hoed.
6. De afstandsbediening van de tv bevindt zich in een andere positie.
7. Er ligt een ander voorwerp op de salontafel.
8. De lamp op de salontafel staat iets anders gekanteld.
9. Er staat een ander boek op de bovenste plank van de boekenplank.
10. De poster aan de muur is anders.