1. De Heilige Lans: Er wordt aangenomen dat de lans van Karel de Grote, de keizer van de Franken, bovennatuurlijke kracht bezit. Er wordt aangenomen dat het dezelfde lans is die door de Romeinse hoofdman Longinus werd gebruikt om de zijde van Jezus Christus te doorboren tijdens de kruisiging. Er wordt gezegd dat de lans de overwinning in de strijd garandeert en wordt aangeroepen door Roland en andere christelijke ridders in hun strijd tegen het Saraceense leger.
2. Spirituele interventies: Door het hele gedicht heen zijn er voorbeelden van goddelijke en spirituele interventies die de loop van de gebeurtenissen beïnvloeden. Engelen en andere hemelse wezens lijken de christelijke krachten te leiden, te waarschuwen en bij te staan, en vertegenwoordigen daarmee de steun en goedkeuring van God. De engel Gabriël bezoekt bijvoorbeeld Karel de Grote in een droom om hem op de hoogte te stellen van de naderende strijd en spoort hem aan de christenheid tegen de heidenen te verdedigen.
3. Heilige relikwieën: Het gedicht vermeldt vaak heilige relikwieën, waaronder de mantel van de Maagd Maria, waarvan wordt aangenomen dat deze genezende krachten bezit. Er wordt aangenomen dat deze heilige artefacten speciale bescherming bieden en de christelijke ridders helpen in hun strijd tegen de Saraceense krijgers.
4. Rolands zwaard, Durendal: Rolands zwaard, Durendal, wordt beschreven als een bovennatuurlijk wapen met buitengewone krachten. Het is doordrenkt met het vermogen om door elke substantie heen te snijden en er wordt gezegd dat het door God is gezegend. Zelfs na de dood van Roland weigert het zwaard te worden verbrijzeld en blijft het een symbool van zijn moed en bekwaamheid.
5. Saraceense betoveringen: Van de Saraceense strijdkrachten wordt af en toe afgeschilderd dat ze bepaalde magische vermogens bezitten en betoveringen gebruiken om voordelen te behalen in de strijd. De Saraceense tovenaar Bramimonde gebruikt bijvoorbeeld haar tovenarij om illusies te creëren en de elementen te manipuleren om de heidense legers te helpen.
6. Ganelons verraad: Ganelon, een verraderlijke edelman aan het hof van Karel de Grote, verraadt Roland en het christelijke leger, wat leidt tot hun nederlaag bij de Roncevauxpas. Zijn verraad wordt afgeschilderd als een resultaat van goddelijke gerechtigheid en straf voor zijn ontrouw en bedrog.
7. Oliviers gebed: Vóór het laatste gevecht bidt Rolands kameraad, Olivier, om goddelijke leiding en kracht. Hij vraagt God om de Franken te beschermen en hen de overwinning op hun vijanden te schenken, waarmee hij de afhankelijkheid van de christelijke ridders van goddelijke tussenkomst laat zien.
Deze bovennatuurlijke en bovenmenselijke elementen voegen een mystieke dimensie toe aan het epos en benadrukken de religieuze context waarbinnen het verhaal zich ontvouwt. Ze onderstrepen het geloof in goddelijke hulp, heilige artefacten en de botsing tussen christendom en heidendom die de historische en culturele context van middeleeuws Europa bepaalden.