Aantal tekenreeksen :De banjo heeft doorgaans vijf snaren, terwijl de gitaar er zes heeft. Bovendien zijn de snaren van de banjo doorgaans gerangschikt in een specifiek patroon dat 'Scruggs-stemming' wordt genoemd, waardoor het een uniek geluid krijgt.
Vingeren :Hoewel de gitaar met een plectrum of met de vingers kan worden bespeeld, wordt de banjo meestal bespeeld met behulp van Fingerpicking-technieken. Hierbij worden individuele vingers gebruikt om de snaren te tokkelen, vaak snel achter elkaar.
Akkoordvormen :De akkoordvormen die op de banjo worden gebruikt, zijn anders dan die op de gitaar. Het G-akkoord op de banjo wordt bijvoorbeeld gevormd door de wijsvinger op de eerste fret van de derde snaar te plaatsen, en de middelvinger op de tweede fret van de eerste snaar.
Ritmische patronen :De banjo wordt vaak gespeeld met een gesyncopeerd ritme, gekenmerkt door onverwachte accenten en pauzes. Dit kan het moeilijker maken om een consistent tempo aan te houden.
Technie :Over het algemeen is de techniek die nodig is om de banjo te spelen heel anders dan die van de gitaar. Het kost tijd en oefening om de coördinatie en precisie te ontwikkelen die nodig zijn om de banjo effectief te bespelen.
Samenvattend:hoewel er enkele overeenkomsten zijn tussen de banjo en de gitaar, zoals het gebruik van snaren en frets, zijn de twee instrumenten behoorlijk verschillend qua techniek, geluid en algemene speelstijl. Het leren spelen van de banjo vereist zijn eigen unieke aanpak en vereist toewijding en oefening om het onder de knie te krijgen.