Snaarinstrumenten:
1. Viool :Hoog, viersnarig instrument, bespeeld met een strijkstok.
2. Altviool :Groter en lager van toon dan de viool, ook bespeeld met strijkstok.
3. Cello (altviolen) :Nog groter, zittend gespeeld met het instrument tussen de benen.
4. Contrabas :Grootste en laagste snaarinstrument, staand gespeeld.
Houtblazers:
1. Fluit :Hoge toon, horizontaal gehouden en gespeeld door over een embouchuregat te blazen.
2. Hobo :Dubbelrietinstrument met een kenmerkende toon, vaak gebruikt voor solo's.
3. Klarinet :Enkelrietinstrument met een groot bereik en verschillende toonsoorten.
4. Fagot :Dubbelrietinstrument met een lage, rijke klank.
Koperinstrumenten:
1. Trompet :Helder en doordringend, vaak gebruikt voor fanfares en melodieën.
2. Trombone :Slide-instrument dat soepel legato kan spelen.
3. Franse hoorn :Opgerolde buizen met een zachte, warme klank.
4. Tuba :Grootste en laagste koperinstrument, biedt basondersteuning.
Percussie-instrumenten:
- Pauken (pauken) :Afstembare drums gespeeld met hamers.
- Snaredrum :Hoge drum met strikken die een helder, scherp geluid produceren.
- Basdrum :Grote, lage trommel, bespeeld met een klopper.
- Bekkens :Metalen schijven botsten tegen elkaar voor accenten en interpunctie.
- Driehoek :Driehoekige metalen staaf, geslagen met een metalen klopper.
Toetsinstrumenten:
- Piano :Instrument met meerdere octaven dat wordt gebruikt voor begeleidingen en solo-optredens.
Aanvullende instrumenten:
Orkesten kunnen af en toe andere instrumenten gebruiken, zoals de harp, celeste of accordeon, voor specifieke composities of geluidseffecten.