Vers 1
C D E Gb C D E Gb
Wij drie koningen van het oosten zijn; Met geschenken die we ver doorkruisen,
C# D E F Ab C# E F D Eb
Veld en fontein, heide en berg, die de ster daarginds volgen.
Vers 2
C D E G# C D E G#
Geboren als koning op de vlakte van Bethlehem, goud breng ik om hem opnieuw te kronen,
C# D E F Bb Eb C# D C# D E
Koning voor altijd, nooit ophoudend, om over ons allemaal te regeren.
Vers 3
C D E A C D E G#
Wierook heb ik te bieden; Wierook bezit een godheid dichtbij,
C# D E F C# E F# D Eb
Gebed en lofprijzing, alle mannen staan op, aanbid hem, God in de hoogte.
Vers 4
G# C# D E C# D E G#
Mirre is van mij, zijn bittere geur ademt een leven van toenemende somberheid;
C# E F F# D# G# C# D E
Verdriet, zuchtend, bloedend, stervend, verzegeld in het stenen koude graf.