De meeste muzikanten begonnen hun opleiding op jonge leeftijd, vaak als leerling van gevestigde muzikanten. Deze leerlingen leerden de basisbeginselen van de muziektheorie en oefenden hun instrumenten vele uren per dag. Ze traden ook vaak op in het openbaar, waardoor ze waardevolle ervaring en bekendheid opdeden.
Naast een formele opleiding leerden veel muzikanten ook van volkstradities. Volksmuziek werd vaak van generatie op generatie doorgegeven, en muzikanten leerden nieuwe liedjes en technieken door naar oudere muzikanten te luisteren en ermee te spelen.
Sommige muzikanten hadden ook het geluk een hogere muziekopleiding te volgen. In de 17e en 18e eeuw waren er verschillende prestigieuze muziekscholen in Europa, zoals het Conservatorio di Santa Maria di Loreto in Napels en het Conservatorium van Parijs. Deze scholen boden een rigoureuze opleiding in muziektheorie, compositie en uitvoering.
Ongeacht hun achtergrond hadden alle barokmuzikanten één ding gemeen:een diepe liefde voor muziek. Ze waren gepassioneerd door het bespelen van hun instrumenten en het delen van hun muziek met anderen. Deze passie is wat hen ertoe heeft aangezet succesvolle muzikanten te worden, en het is wat hun muziek eeuwenlang levend heeft gehouden.