In een wereld van eigenzinnigheid en verrukking,
Waar kleuren dansen en dromen vluchten,
Er leefde een nar, oh, zo groots,
Terwijl het gelach door het land galmt.
(Koor)
Nar, nar, met zo heldere jingles,
Het verspreiden van vreugde en warmte in de nacht,
Een speelse ziel, met woorden zo scherp,
Een glimlach brengend aan iedereen die bijeenkomt.
(Vers 2)
Met een hoed die duizend verhalen bevatte,
En een mantel die door mistige valleien stroomde,
De nar zwierf rond, zijn hart bevrijd,
Op zoek naar harten die verlangden naar vrolijkheid.
(Koor)
Nar, nar, met zo heldere jingles,
Het verspreiden van vreugde en warmte in de nacht,
Een speelse ziel, met woorden zo scherp,
Een glimlach brengend aan iedereen die bijeenkomt.
(Vers 3)
Zijn narrenbuidel, een schatkamer,
Gevuld met trucs, raadsels, liefdesverhalen,
Hij deelde ze allemaal, met grenzeloze gratie,
Zielen verenigen in een lachachtervolging.
(Koor)
Nar, nar, met zo heldere jingles,
Het verspreiden van vreugde en warmte in de nacht,
Een speelse ziel, met woorden zo scherp,
Een glimlach brengend aan iedereen die bijeenkomt.
(Brug)
Te midden van het lachen, een diepe wijsheid,
Lessen verborgen in zijn speelse verblijf,
Want onder de pet en de geschilderde glimlach,
Leg een hart neer dat elke kilometer van het leven omarmt.
(Vers 4)
Door maanverlichte nachten en sterrenhemel,
Hij danste, zijn geest reikte hoog,
Een symbool van hoop, in tijden van wanhoop,
Een herinnering om vreugde overal te laten zegevieren.
(Koor)
Nar, nar, met zo heldere jingles,
Het verspreiden van vreugde en warmte in de nacht,
Een speelse ziel, met woorden zo scherp,
Een glimlach brengend aan iedereen die bijeenkomt.
(Outro)
In het tapijt van het grote podium van het leven,
De nar speelde, een tijdloze wijze,
Zijn nalatenschap leeft voort en verspreidt gejuich,
In de harten van degenen die hem dierbaar zijn.