Toen Beethoven echter erkenning en succes kreeg, begon hij de conventionele noties van adel in twijfel te trekken en uit te dagen. Hij ervoer uit de eerste hand de oppervlakkigheid en beperkingen van de aristocratische samenleving, die sociale rang vaak boven ware verdienste stelde. Dit bracht hem ertoe een dieper begrip te ontwikkelen van adel als een karakterkwaliteit in plaats van louter een sociaal onderscheid.
De muziek van Beethoven begon zijn groeiende geloof in de nobelheid van de menselijke geest en de kracht van kunst om te verheffen en te inspireren te weerspiegelen. Hij geloofde dat ware nobelheid schuilt in het cultiveren van innerlijke deugden, zoals mededogen, integriteit en toewijding aan gerechtigheid en menselijke waardigheid.
In zijn latere werken bracht Beethoven deze idealen vaak over via zijn muziek. In zijn opera 'Fidelio' onderzocht hij bijvoorbeeld thema's als onbaatzuchtigheid, opoffering en de triomf van de deugd over onderdrukking. De hoofdpersoon van de opera, Florestan, vertegenwoordigt een nobel personage dat deze waarden belichaamt en uiteindelijk vrijheid bereikt.
Beethovens Negende symfonie, met zijn krachtige koorfinale op Friedrich Schillers 'Ode aan de Vreugde', is een ander opmerkelijk voorbeeld van zijn visie op universele adel. De symfonie viert de eenheid van de mensheid en brengt de boodschap over dat alle individuen het potentieel hebben voor grootheid en adel, ongeacht hun sociale status.
Samenvattend transformeerde Beethovens kijk op adel van een conventioneel begrip gebaseerd op sociale hiërarchie naar een diepere interpretatie gericht op persoonlijke kwaliteiten, menselijke waardigheid en de transformerende kracht van kunst.