Een traditioneel concert bestaat doorgaans uit drie bewegingen:
1. Een openingssnel beweging in sonatevorm
2. Een langzaam beweging, vaak lyrisch en in een contrasterende toonsoort
3. Een laatste vasten beweging, vaak met briljante of virtuoze solopassages
Aan de andere kant heeft een symfonie traditioneel vier bewegingen:
1. Een openingssnel beweging (Allegro)
2. Een langzaam beweging (Andante of Adagio)
3. Een dansachtig beweging (Scherzo of Menuet)
4. Een afsluitende vasten beweging (Allegro of Presto)
Het verschil ligt dus in het weglaten van een dansachtige beweging (Scherzo of Menuet) in een concert . Dit komt vooral doordat het concerto de nadruk legt op het benadrukken van de virtuositeit van de solist en de interactie met het orkest.
De dansachtige beweging, gebruikelijk in symfonieën, zorgt vaak voor thematische contrasten en een lichter karakter binnen de vierdelige structuur. In een concert geeft de componist echter prioriteit aan het tonen van de technische vaardigheden en muzikale expressie van de solist, wat leidt tot een gestroomlijnd driedelig format.