* Sarcasme: Wanneer iemand het tegenovergestelde zegt van wat hij bedoelt, vaak op een spottende of humoristische manier. Zeg bijvoorbeeld:"Dat was geweldig!" nadat iemand een fout heeft gemaakt.
* Hyperbool: Wanneer iemand iets overdrijft of overdrijft om effect te bereiken. Bijvoorbeeld door te zeggen:'Ik stierf van het lachen' terwijl iets maar een beetje grappig was.
* Litotes: Wanneer iemand iets onderschat of bagatelliseert om effect te bereiken. Als je bijvoorbeeld zegt:'Hij is niet het scherpste stuk gereedschap in de schuur', terwijl iemand eigenlijk heel intelligent is.
* Toespeling: Wanneer iemand naar iets anders verwijst op een manier die niet meteen voor de hand ligt. Bijvoorbeeld iemand vergelijken met een personage uit een boek of film.
* Dubbelzinnigheid: Wanneer iets op meer dan één manier geïnterpreteerd kan worden. Zeg bijvoorbeeld 'Ik zie je later' zonder aan te geven wanneer.
Spraak kan ook ironisch zijn vanwege de context waarin het wordt gebruikt. Iets dat in een serieuze context wordt gezegd, kan bijvoorbeeld als ironisch worden geïnterpreteerd als het op een grapje of sarcastische manier wordt gezegd. Op dezelfde manier kan iets dat op een grapje of sarcastische manier wordt gezegd, als serieus worden geïnterpreteerd als het in een serieuze context wordt gezegd.
Spraakironie kan een krachtig communicatiemiddel zijn. Het kan worden gebruikt om mensen aan het lachen te maken, om complexe emoties over te brengen en om anderen aan het denken te zetten. Het is echter belangrijk om spraakironie zorgvuldig te gebruiken, omdat het ook verwarrend of misleidend kan zijn als het niet correct wordt gebruikt.