"Maar zacht! Welk licht schijnt daar door het raam?
Het is het oosten en Julia is de zon.
Sta op, mooie zon, en dood de jaloerse maan,
Die al ziek en bleek is van verdriet,
Dat jij, haar meid, veel eerlijker bent dan zij:
Wees niet haar dienstmeisje, want ze is jaloers;
Haar vestaalse livrei is maar ziek en groen,
En alleen dwazen dragen het. Werp het af.
Het is mijn dame; O, het is mijn liefde!..." (2.2.2-8)