Arts >> Kunst en amusement >  >> theater >> Drama

Wat is de ironie in akte 1, scène 5, regels 46-55 van Romeo en Julia?

De ironie in Romeo en Julia, Act 1, Scene 5, regels 46-55, ligt in het contrast tussen Romeo's liefdesverklaring aan Rosaline en zijn onmiddellijke aantrekkingskracht tot Julia.

Hier is de context van die regels:

Romeo:

"Welke dame is degene die de hand verrijkt

Van gindse ridder?

Bediende:

Ik weet het niet, meneer.

Romeo:

O zij leert de fakkels helder branden!

Haar schoonheid hangt aan de wang van de nacht

Als een rijk juweel in het oor van een Ethiopiër;

Schoonheid te rijk voor gebruik, voor de aarde te dierbaar.

Zo zie je een besneeuwde duif samen met kraaien,

Zoals gindse dame van haar kameraden laat zien.

De maatregel is gedaan, ik zal haar standplaats in de gaten houden,

En door de hare aan te raken, zegen mijn ruwe hand.

Heeft mijn hart tot nu toe liefgehad? Verlaat het, zicht!

Want ik heb tot vanavond nooit ware schoonheid gezien."

In deze regels is Romeo verliefd op de onbekende vrouw (Juliet), die met haar gezin het Capulet-bal bijwoont. Hij prijst haar schoonheid en vergelijkt haar met een glanzend juweel en een besneeuwde duif tussen de kraaien. Hij is zo verliefd op haar dat hij verklaart dat zijn eerdere liefde voor Rosaline onbeduidend is.

Hier is de ironie: Romeo heeft het grootste deel van het stuk poëtisch over Rosaline doorgebracht, waarbij hij verklaarde dat hij hopeloos verliefd op haar is en zou sterven als hij haar niet kon krijgen. In slechts een paar regels maakt hij een compleet gezicht, waarbij hij zijn eerdere gevoelens volledig tegenspreekt en Juliet de mooiste vrouw noemt die hij ooit heeft gezien.

Deze onmiddellijke omschakeling onthult de wispelturigheid en oppervlakkigheid van Romeo's genegenheid. Ondanks dat hij zijn intense gevoelens voor Rosaline verkondigt, raakt hij gemakkelijk gefascineerd door Julia's uiterlijk, en zijn eerdere passie vervaagt snel.

Drama

Verwante categorieën