1. Historische periode:
- Grieks drama ontstond in het oude Griekenland, voornamelijk in de 5e eeuw voor Christus.
- Elizabethaans drama verwijst naar het theater van Engeland tijdens het bewind van koningin Elizabeth I, voornamelijk aan het einde van de 16e en het begin van de 17e eeuw.
2. Doel en functie:
- Grieks drama was nauw verbonden met religieuze en burgerlijke ceremonies, met name festivals ter ere van de god Dionysus. Het had een rituele en gemeenschappelijke functie.
- Elizabethaans drama, hoewel nog steeds beïnvloed door religieuze thema's, was vooral bedoeld voor amusement en werd opgevoerd in openbare theaters.
3. Speelstructuur:
- Grieks drama bestond doorgaans uit drie tragedies, gevolgd door een saterspel (een kort, komisch stuk). Elke tragedie was verder onderverdeeld in secties, zoals de proloog, parodo's, afleveringen en stasima (koorintermezzo's).
- Elizabethaans drama had een meer gevarieerde structuur, maar gemeenschappelijke elementen waren onder meer het gebruik van meerdere plots, subplots en intermezzo's. De toneelstukken bevatten vaak dramatische middelen zoals monologen en terzijdes.
4. Staging en uitvoering:
- Griekse drama's werden opgevoerd in amfitheaters, buitenzalen met grote, ronde of halfronde zitplaatsen. Acteurs droegen maskers en verhoogde schoenen (cothurni) om hun aanwezigheid te versterken.
- Elizabethaanse drama's werden opgevoerd in speciaal gebouwde theaters, vaak met een centraal podium omringd door zitplaatsen voor het publiek. Acteurs droegen geen maskers, waardoor een grotere gezichtsuitdrukking mogelijk was.
5. Koor:
- Het refrein speelde een belangrijke rol in het Griekse drama. Het functioneerde als een collectieve entiteit, gaf commentaar op de actie, bood een achtergrondverhaal en weerspiegelde het gemeenschappelijke perspectief.
- Elizabethaanse drama's gebruikten het refrein niet als centraal element. In plaats daarvan zorgden de personages in het stuk voor expositie, reflecties en inzichten.
6. Karakterontwikkeling:
- Grieks drama toonde vaak archetypische karakters die universele eigenschappen of morele lessen vertegenwoordigden. Karakterontwikkeling was gericht op externe acties en conflicten in plaats van op interne psychologie.
- Elizabethaanse toneelschrijvers onderzochten een complexere karakterisering en psychologische diepgang. Personages waren vaak veelzijdig en vertoonden een breed scala aan emoties en motivaties.
7. Thema's:
- Griekse drama's gingen vaak over thema's als het lot, het lot, hoogmoed (buitensporige trots), het conflict tussen de menselijke wil en goddelijke krachten, en het onderzoek van maatschappelijke normen.
- Elizabethaanse drama's bestreken een breed scala aan thema's, waaronder liefde, wraak, ambitie, sociale hiërarchie en politieke machtsstrijd.
8. Taal en stijl:
- Griekse drama's maakten gebruik van poëtische taal, met name de jambische trimeter, en maakten gebruik van verheven en gestileerde taal.
- Elizabethaanse drama's vertoonden een mix van poëtisch taalgebruik en proza, afhankelijk van de sociale status van de personages en de dramatische situatie. Toneelschrijvers als Shakespeare stonden bekend om hun bekwame gebruik van taal en beeldtaal.
Over het geheel genomen vertegenwoordigen het Griekse drama en het Elizabethaanse drama verschillende theatrale tradities die de culturele, maatschappelijke en artistieke invloeden van hun respectieve tijdperken laten zien. Hoewel beide vormen diepgaande gevolgen hebben gehad voor de theatergeschiedenis, verschillen ze qua oorsprong, doeleinden, structuren en stilistische benaderingen.