Er zou een tijd zijn geweest voor zo’n woord.
Morgen, en morgen, en morgen,
Kruipt in dit kleine tempo van dag tot dag,
Tot de laatste lettergreep van de opgenomen tijd,
En al onze gisterens hebben dwazen aangestoken
De weg naar de stoffige dood. Uit, uit, korte kaars!
Het leven is slechts een wandelende schaduw, een arme speler
Dat paradeert en piekert zijn uur op het podium
En dan wordt er niets meer gehoord:het is een verhaal
Verteld door een idioot, vol geluid en woede,
Het betekent niets.”
Deze monoloog staat bekend als Macbeths 'Tomorrow'-toespraak en wordt beschouwd als een van de krachtigste en meest introspectieve momenten in het stuk. In de monoloog reflecteert Macbeth op de zinloosheid van het leven en de onvermijdelijkheid van de dood, waarbij hij het leven vergelijkt met een korte kaars die uiteindelijk zal worden gedoofd. Hij betreurt ook het feit dat Lady Macbeth is overleden en dat hij haar stem nooit meer zal kunnen horen. Hoewel deze monoloog Macbeths zorg voor de zelfmoord van Lady Macbeth niet expliciet vermeldt, brengt het wel een gevoel van diep verdriet en spijt over, wat erop wijst dat Macbeth diep getroffen is door haar dood.