Schuld: Nadat hij koning Duncan heeft vermoord, wordt Macbeth verteerd door schuldgevoelens en wroeging. Hij wordt achtervolgd door visioenen van de geest van Duncan en worstelt om te ontsnappen aan de psychologische kwelling van zijn daden.
Angst: Macbeth wordt steeds banger om gepakt en gestraft te worden voor zijn misdaden. Hij is ook bang voor de profetieën van de heksen, die suggereren dat hij uiteindelijk door Macduff zal worden verslagen.
Paranoia: Macbeth wordt paranoïde en wantrouwend tegenover iedereen om hem heen. Hij ziet overal potentiële bedreigingen en gelooft dat iedereen tegen hem samenzweert.
Ambitie: Macbeth wordt gedreven door zijn ambitie om koning te worden, maar deze ambitie wordt uiteindelijk destructief en leidt tot zijn ondergang.
Wanhoop: Naarmate de situatie van Macbeth nijpender wordt, wordt hij steeds wanhopiger en bereid om alles te doen om zijn macht te behouden.
Over het geheel genomen ervaart Macbeth een reeks negatieve en destructieve gevoelens die uiteindelijk tot zijn tragische ondergang leiden.