- Act:Een hoofdonderdeel van een toneelstuk, meestal bestaande uit meerdere scènes.
- Actie:de gebeurtenissen die plaatsvinden in een toneelstuk; het perceel.
- Karakter:Een persoon of dier in een toneelstuk.
- Conflict:De strijd tussen tegengestelde krachten in een toneelstuk.
- Dialoog:gesprek tussen personages in een toneelstuk.
- Expositie:de informatie die wordt verstrekt aan het begin van een toneelstuk en waarin de scène wordt bepaald en de personages worden geïntroduceerd.
- Vallende actie:de gebeurtenissen die plaatsvinden na de climax van een toneelstuk en tot het einde ervan leiden.
- Voorafschaduwing:hints of aanwijzingen in een toneelstuk die toekomstige gebeurtenissen suggereren.
- Opruiend incident:de gebeurtenis die het conflict van een toneelstuk in beweging zet.
- Monoloog:een toespraak gehouden door één personage op het podium.
- Verhaallijn:de opeenvolging van gebeurtenissen in een toneelstuk; het verhaal.
- Resolutie:de uiteindelijke oplossing van het conflict in een toneelstuk.
- Scène:Een onderverdeling van een act, bestaande uit een doorlopende actie op één locatie.
- Setting:de tijd en plaats waarop een toneelstuk plaatsvindt.
- Toneelaanwijzingen:Instructies in een toneelstukscript die de setting, beweging en acties van de personages beschrijven.
- Thema:het hoofdidee of de boodschap van een toneelstuk.
- Tragedie:een toneelstuk dat eindigt in een ramp of nederlaag voor de hoofdpersoon.
- Komedie:een toneelstuk dat eindigt in geluk of geluk voor de hoofdpersoon.