* Plot (mythos):De plot moet goed gestructureerd en boeiend zijn, met een duidelijk begin, midden en einde. Het moet ook moreel leerzaam zijn en emoties van medelijden en angst bij het publiek opwekken.
* Karakter (ethos):De karakters moeten goed ontwikkeld en herkenbaar zijn, met duidelijke motivaties en gebreken. Ze moeten ook consistent zijn tijdens het stuk en spreken op een manier die past bij hun status en situatie.
* Gedachte (dianoia):Het stuk moet inzichtelijke gedachten en ideeën bevatten, uitgedrukt in duidelijke en beknopte taal. De dialoog moet relevant zijn voor de plot en de personages en helpen de thema's van het stuk te ontwikkelen.
* Dictie (lexis):De taal die in het stuk wordt gebruikt, moet passen bij het genre en de stijl van het werk, en moet duidelijk en gemakkelijk te begrijpen zijn. De toneelschrijver moet verschillende retorische middelen gebruiken om een levendige en gedenkwaardige tekst te creëren.
* Spektakel (opsis):De visuele elementen van het stuk, zoals decors, kostuums en verlichting, moeten worden gebruikt om de plot, personages en thema's van het stuk te versterken. Aristoteles beschouwde spektakel als het minst belangrijke element van de tragedie.
* Lied (melo's):De muzikale elementen van het stuk, zoals liedjes, refreinen en dansen, moeten worden gebruikt om sfeer te creëren en de emoties van het publiek te verhogen.